Home Reportage Tot in de puntjes

Tot in de puntjes

door Redactie

Het European Credit Transfer System is ingesteld voor gelijke toepassing van studielastbepaling binnen Europa. In de praktijk is van gelijkheid in studielast nog geen sprake. Wat zijn de verbeterpunten voor de uitvoering van het ECTS?

Tekst: Vera Crienen en Noor de Kort
Illustratie: Carmen Groenefelt

Al meer dan tien jaar wordt er in het Nederlandse hoger onderwijs gewerkt met het ECTS (European Credit Transfer System). Dit studiepuntensysteem werd destijds ingevoerd als onderdeel van het Bolognaproces, een initiatief van de Europese Commissie. Dit proces heeft als doel het hoger onderwijs in Europa op één lijn te krijgen. De hoeveelheid studiepunten is gebaseerd op de studielast voor een gemiddelde student om de leerdoelen van een cursus te voltooien. Een volledig collegejaar bestaat uit zestig studiepunten en één studiepunt correspondeert met 25 tot 30 uur werk.

De richtlijnen zijn duidelijk, maar gelijkheid in studielast tussen opleidingen is alleen al binnen de Radboud Universiteit (RU) onzeker. De ene student bivakkeert soms twaalf uur per dag in de universiteitsbibliotheek, terwijl de andere student met zijn pretstudie meer tijd doorbrengt in de kroeg. Het systeem suggereert echter dat beide studenten evenveel voor de punten hebben gedaan. Het is onduidelijk waar de verschillen in studielast vandaan komen. ANS onderzocht hoe het ECTS in praktijk werkt op de RU en wat de gebreken zijn.

De logica van ECTS kopiePuntje bij paaltje
Bij de vaststelling van een curriculum wordt volgens Luc Jan Laarhoven, opleidingscoördinator Natuur- wetenschappen, bepaald hoe groot vakken mogen zijn. Hierover gaat het bestuur van het onderwijsinstituut dat bestaat uit de onderwijsdirecteur, opleidings-coordinatoren en studenten. ‘Globaal wordt gekeken hoeveel van een bepaald onderwerp in de opleiding moet zitten en hoe dat in de kwartalen kan worden gepast.’ Nadat de grootte van de vakken is bepaald en hier een hoeveelheid EC’s aan is gekoppeld, ligt de verantwoordelijkheid bij de docent.

Het vertrouwen in de capaciteiten van de docent is groot, want deze heeft veel vrijheid bij de invulling van het vak. Laarhoven licht toe: ‘Het wordt niet aan de willekeur over gelaten, want alle docenten hebben hun basiskwalificati onderwijs. Ze weten hoe ze de stof moeten verdelen en wat ze kunnen vragen van de student.’ Wim van Meurs, opleidingscoördinator Geschiedenis, vult aan dat een goede inschatting van de hoeveelheid stof een ervaringskwestie is. Bij de opleiding Geschiedenis en de afdeling Natuurwetenschappen hoeven docenten dus niet te rapporteren over de gevraagde studielast. Van Meurs licht dit toe: ‘Je kunt wel het aantal pagina’s gaan tellen dat studenten moeten lezen, maar dat is ook maar een beperkte indicatie van de studielast.’ Laarhoven zegt daarnaast dat de onderwijsorganisatie dicht bij de studenten staat. Dit zorgt er volgens hem voor dat de opleidingscommissie vrij snel hoort of een kwartaal te zwaar is geworden.

Communicatieproblemen
Tussen verschillende vakgebieden is een gebrek aan contact over de studielast. Laarhoven zegt dat er ‘geen geïnstitutionaliseerd overleg over studielastberekening’ bestaat. Zelfs binnen faculteiten is er niet altijd sprake van communicatie over de studielast. Ook binnen de faculteit Letteren worden over dit onderwerp geen gedachten gewisseld. Margit Rem, opleidingscoördinator bij de studies Duits en Nederlands, vertelt dat de pleidingscoördinatoren wel gezamenlijk overleg hebben, maar dat de studielast dan geen groot onderwerp is.

Deze inconsistentie kan leiden tot grote verschillen in studielast tussen verschillende opleidingen.

Nathalie Vandystadt, woordvoerder van Educatie, Cultuur, Jeugd en Sport van de Europese Commissie geeft toe dat ‘er nog steeds inconsistentie bestaat in het gebruik van het ECTS en de toewijzing van EC’s’. Deze inconsistentie kan leiden tot grote verschillen in studielast tussen verschillende opleidingen. Door het Bolognaproces wordt echter het beeld geschetst dat de opleidingen op dit vlak vergelijkbaar zijn. Studiepunten zijn immers gebaseerd op studielast en iedere bachelor bedraagt 180 EC. De tijd die iedere student moet besteden om een diploma te halen, zou dus voor een gemiddelde student bij iedere opleiding hetzelfde moeten zijn. Op dit moment is het toezicht daarop beperkt.

Vinger aan de pols
Binnen opleidingen is er wel veel aandacht voor de gevraagde studielast. Elke drie jaar wordt een cursus via de afdeling Ondersteuning van Onderwijsuitvoering geëvalueerd. Volgens Van Meurs is er daarnaast ‘jaarlijks overleg over de afstemming van de cursussen en afstemming van de collegejaren op elkaar’. Rem vertelt dat studieadviseurs en mentoren een vinger aan de pols houden en dat docenten, onder andere in docentenvergaderingen, met elkaar overleg plegen.

Als een studieprogramma wordt omgegooid, is er daarnaast vaak extra controle door de opleidingscoördinator op de studielast. In verband met onderwijsvernieuwing bij de studie Nederlands vraagt Rem aan docenten om hun berekeningen van de studielast te laten zien. ‘Ik probeer zo te inventariseren waar de zwaartepunten liggen.’ Dit is volgens haar niet makkelijk, omdat docenten vaak eigen gebruiken hebben. ‘De ene collega berekent de werklast wel nauwkeurig en bij de ander is het meer met een slag om de arm.’

De ene collega berekent de werklast wel nauwkeurig en bij de ander is het meer met een slag om de arm.

Wanneer er geen sprake is van onderwijsvernieuwing, vindt controle vooral plaats via de opleidingscommissie waarin ook studenten plaatsnemen en via evaluatieformulieren. Het is maar de vraag of deze formulieren de werkdruk voor studenten inzichtelijk maken. In de evaluatieformulieren wordt expliciet gevraagd naar het aantal uur dat aan een cursus en tentamen is besteed. Studenten kunnen vaak wel zeggen of een cursus zwaarder of lichter is dan een andere cursus. Exact aangeven hoeveel uur er is besteed, wordt daarentegen vaak lastig gevonden. Het is daarom moeilijk te bepalen of het evaluatieformulier een goed beeld geeft van de hoeveelheid werk die studenten hebben verricht.

Het ECTS is een van de middelen van de Europese Commissie om het hoger onderwijs in Europa gelijk te trekken. Hiervoor is veel communicatie over studielast een vereiste. Binnen opleidingen aan de RU is er veel contact over de studielastbepaling, maar tussen vakgebieden, zelfs binnen een faculteit, zijn overleg en controle minimaal. De RU zou moeten streven naar meer communicatie over studielast tussen opleidingen, zodat de gelijkheid in studielast die het ECTS beoogt, beter wordt gerealiseerd. Op die manier kan de UB-kluizenaar ook eens de Molenstraat onveilig maken en moet de feestneus toch echt de boeken in.

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen